“Het kind uit de dessa” - Soldaat G. Caf�

Verhalen
De hinderlaag 2  Batoe Radja zondag 27 februari 1949
A-  A+

Gabriël Café

Behoedzaam reed de kleine kolonne van twee trucks richting Sugiwaras, iedereen was op zijn hoede. Majoor Mol stond naast Marius in de cabine en hield uitkijk door het mangat dat in het dak van de drietonner zat. In de voorste wagen hield Magielse op de zelfde wijze de uitkijk. Niets vermoedend echter reden Jaap en Marius toch in de val. Jaap moest in de remmen vanwege de omgezaagde bomen en terwijl ook Marius trachtte te remmen, viel pal achter hem de op scherp staande bomen in één klap dwars over de weg. Op het zelfde moment trok een van de bendeleden aan het lange koord van de trekmijn. De gevolgen waren verschrikkelijk, vier jongens van de voorste wagen waren op slag dood. De auto vloog in brand. Onmiddellijk na de explosie werden de wagens met mitrailleurs beschoten. De mitrailleurs stonden ver boven de weg in de berghelling opgesteld en waren niet zichtbaar. Het vuur werd door de vier overgebleven jongens direct beantwoord, maar zij waren geen partij, drie jongens raakten al snel gewond. De jongens op de tweede wagen mengden zich ook in de strijd, helaas raakte majoor Mol daarbij zwaar gewond en kon geen leiding meer geven aan het gevecht. De overmacht was te groot; de bende bestond uit ongeveer 100 man. Marius, die alleen op de tweede truck was achtergebleven werd ook onder vuur genomen. Vertwijfeld gaf hij vol gas en het onmogelijke geschiedde, achteruit rijdend zag hij kans de wagen over de boomstammen heen te rossen. Ondanks falende remmen gelukte het Marius, overhangend boven het ravijn, de wagen te keren. Daarna reed hij weer achteruit naar de plaats des onheils. Tijdens het omkeren en terug rijden werd Marius weer beschoten. De enige soldaat die hij nog zag was brenschutter de Knegt. De Knegt werd ook beschoten maar was toch nog in staat dekkingsvuur te geven zodat de aandacht voor Marius werd verminderd. Omdat het tweetal, na herhaald roepen niemand meer zag, besloot Marius samen met de Knegt zo snel mogelijk voor hulp naar Pulau Panggung te rijden. Majoor Mol zag ondanks zijn ernstige verwondingen kans zich in het oerwoud te verschuilen. Majoor de Bruin en de soldaten ten Boekel en Hospers probeerden de gewonde majoor zo goed mogelijk te verbinden en te beschermen. Intussen werd de Chevrolet nr.195444 door de bende bestormd en werden de drie gewonde jongens door de moslimstrijders op wrede en beestachtige wijze afgeslacht en van hun kleding ontdaan. Ook de reeds gesneuvelde jongens werden naar goed islamitisch gebruik alsnog gemutileerd.

 

Onmiddellijk na het bekend worden van de overval zond luitenant Ph.H.van Dixhoorn een patrouille vanuit Pulau Panggung naar de plaats des onheils. Bij aankomst trof men zeven vermoorde jongens en een uitgebrande 3 tonner aan. Plotseling hoorde een van de patrouilleleden, korporaal Nic Molenaar, gekreun en hulpgeroep vanuit de bosjes onder aan de helling. Sergeant-majoor Mol werd snel gevonden en met een jeep van de inmiddels te hulp gesnelde T.I.V.G. naar Pulau Panggung vervoerd. (Ambulancewagens waren bij ons onbekend.) De zeven gesneuvelden werden per drietonner door Marius naar P.Panggung gebracht.

Het detachement in P.Panggung was in rep en roer. Onder leiding van ziekenverpleger J de Keyzer uit Roermond werden de zeven doden onder de Nederlandse driekleur opgebaard op de galerij van de officierswoning. De dodenwacht werd betrokken (vrijwel iedereen van het detachement had zich hiervoor gemeld.) Een andere groep was begonnen met het delven van een massagraf. Dank zij de bemiddeling van de Assistent Wedana van het binnenlands bestuur gingen inheemse timmerlieden onmiddellijk aan de slag met het vervaardigen van zeven doodskisten.

Nadat de gesneuvelden waren gekist - bij soldaat Krops werd door een geloofsgenoot een rozenkrans in de gevouwen handen gelegd - werd met de begrafenis een aanvang gemaakt. Het graf was gedolven op een rustige plaats onder enige bomen aan de rand van een veld met jonge theestruiken