“Het kind uit de dessa” - Soldaat G. Caf�

Verhalen
Een vrijbuiter  Lichtschip 1 juni 1948
A-  A+

Gabriël Café

Aan de horizon verschijnt een stip. Boven de stip hangt een rookpluim. Het zal wel een klein Sumatraans schip zijn, opweg van Palembang naar Singapore. De stip met de rookpluim wordt echter groter en nadert ons lichtschip. Is het een stoomschip? Het ziet er wel wat ouderwets uit zo in de verte. Het blijkt een stoomsleepboot van de Gouvernements Marine te zijn. Het schip heeft de oorlog overleefd en doet nu dienst in de havens van Palembang. Maar vandaag komt hij water brengen voor onze dorstende Albatros. 60 ton water, 60.000 liter heerlijk zoetwater, eindelijk. Onze watertanks zijn leeg en het baden in zee heeft sinds de ontmoeting met de zeeslang op 16 mei j.l. en met moeder de haai en haar baby’s veel van haar charme verloren. Onze dag kan niet meer foutgaan, eindelijk weer zoet bad en drinkwater.

De Hollandse kapitein van de zeesleper verschijnt in de deuropening van zijn stuurhut. Onverschillig en tikkeltje minachtend kijkt hij naar onze roestbak de Albatros. De zeeman is gespierd, heeft een stierenek en een baard van drie dagen. Zijn schipperspet hangt achteloos achterover op zijn donkere haar. In zijn mondhoek bungeld een uitgedoofde sigaret. Hij doet mij aan m’n vader denken.

Van uit de kombuis loopt plots een jonge Sumatraanse vrouw het dek op, een oogverblindende schoonheid met een verpletterend mooi lichaam. De jongens op de Albatros staan aan het dek genageld en krijgen allen een aanval van acute ademnood. Langzaam, wetend dat wij wezenloos naar haar staren, beklimt zij elegant de trap naar de stuurhut. Liefkozend - wij happen nog steeds naar adem - slaat zij haar fraaie soepele armen om de behoorlijk dikke middel van de kapitein. Zijn weinig slanke taille is veroorzaakt door uitbundig gebruik van Australisch bier denk ik. De sleepbootkapitein lijkt sterk op een boekanier, een zeerover, een vrijbuiter en ik ben gruwelijk jaloers op hem. Sinds m’n kinderjaren wilde ik al sleepbootkapitein worden en opeens besef ik ook waarom.

 

Onverwachts begint opeens iemand van af de Albatros te roepen en te schreeuwen naar de exotische vrouw, schelden eigenlijk! Het is een van onze Sumataanse loodsen. In het Maleis scheld hij de vrouw - en ook de kapiten - uit voor alles wat mooi en lelijk is. De mooie tropische verrassing aan boord van de sleepboot blijkt een zuster van de loods te zijn. Het feit dat zijn zus als de maitresse van de Hollandse vrijbuiter fungeert is blijkbaar een grote schande voor hem en zijn familie. De kapitein die kennelijk deining gewend is haalt zijn schouders op, hij heeft maling aan de opgewonden loods. De familietwist laait hoog op en de Sumatraanse schone verschuilt zich in de stuurhut. Vanaf de brug van de Albatros leven wij intens mee met dit Holland-Sumatra drama. Een regelrechte cultuurbotsing. Eindelijk gebeurt er weer eens iets spannends in ons rustige leventje.

Nadat de 60 ton water is overgepompt ga ik aan boord van de zeesleper om de papieren voor ontvangst te tekenen. Van de kapitein krijg ik een pak Hollandse kranten cadeau. De kranten zijn pas enkele weken oud. Nieuwsgierig kijk ik nog even langs de kapitein naar zijn prachtige vriendin en m’n jaloezie blijkt zeer terecht.

De zeesleper maakt los en zet koers naar Palembang. De brave loods is nog steeds boos en foetert in zich zelf nog wat na. Ik ga naar m’n hut om zeep en een badhandoek te halen. Wat een weelde, baden met zoetwater zonder aaltjes en wormen.